Grenzen aangeven bij Hoogbegaafdheid en TOS
Voor veel kinderen met hoogbegaafdheid (HB) en een taalontwikkelingsstoornis (TOS) is het aangeven van grenzen niet alleen een cognitieve uitdaging, maar ook een emotionele.
Het proces wordt niet alleen belemmerd door de moeite met het vinden van de juiste woorden, maar ook door de razendsnelle denkprocessen die in hun hoofd afspelen. Deze kinderen kunnen complexere verbanden leggen en mogelijke gevolgen van hun acties sneller voorspellen dan anderen. Maar dit betekent niet dat deze voorspellingen altijd kloppen.
De diepere laag: snel verbinden en voorspellen
Kinderen met hoogbegaafdheid hebben vaak een bijzonder snel werkend brein, wat hen in staat stelt om razendsnel verbanden te leggen en de gevolgen van hun handelen in hun hoofd door te rekenen. Dit kan hen helpen om in bepaalde situaties het “grote plaatje” te zien, maar het kan ook een belemmering zijn. Bij het aangeven van hun grenzen kunnen ze in hun hoofd tientallen scenario’s en mogelijke uitkomsten doorlopen, waarbij ze zich bijvoorbeeld afvragen: “Wat als ik de ander kwets?” of “Wat als ze boos worden of mij afwijzen?” Deze voorspellingen hoeven niet per se waar te zijn, maar de onderliggende angst voor de mogelijke gevolgen is vaak zo sterk dat het hen ook belemmert in hun communicatie.
De strijd tussen denken en uitspreken
Naast het snel kunnen voorspellen van mogelijke gevolgen, wordt het proces van grenzen aangeven voor kinderen met TOS nog verder bemoeilijkt door woordvindingsproblemen. Zelfs wanneer ze weten wat ze willen zeggen, lukt het hen vaak niet om de juiste woorden te vinden op het moment dat ze het nodig hebben. De gedachten in hun hoofd komen misschien snel en duidelijk, maar als ze de communicatie aangaan, zorgvuldig nadenken over hun woordkeuze en een goede zinsopbouw, verliezen ze het overzicht of raken ze in de war. Dit kan leiden tot onbedoelde woordkeuze of frustratie en een verkeerd afgestelde toon.
Bijvoorbeeld, wanneer Emma probeert aan te geven dat ze even haar eigen ruimte nodig heeft, heeft ze misschien al lang en breed in haar hoofd bedacht wat ze wil zeggen: “Mijn hoofd zit vol, ik heb even tijd en ruimte voor mezelf nodig” . Maar als ze zich in de situatie bevindt, komen de woorden er misschien niet uit zoals ze bedoeld waren. Ze zou bijvoorbeeld zeggen: “Laat me met rust,” wat veel directer overkomt dan ze bedoelt. Dit kan tot verwarring of zelfs tot irritatie of conflicten leiden, omdat de ontvanger de boodschap anders interpreteert. Het gevolg is dat Emma zich nog ongemakkelijker voelt, juist omdat ze de ander niet op de juiste manier kan bereiken.
De situatie kan zelfs escaleren, omdat ze niet in staat is haar gevoelens en grens op de juiste manier over te brengen, terwijl ze juist hoopt dat haar behoefte aan ruimte en rust begrepen wordt. In plaats van begrip te krijgen, voelt het alsof ze het tegenovergestelde bereikt: meer afstand of onbegrip.
Wanneer kinderen met HB en TOS negatieve ervaringen opdoen in sociale situaties – bijvoorbeeld door miscommunicatie, onvoldoende aansluiting ervaren of door het niet kunnen uiten van hun grenzen – kan dit een vicieuze cirkel in gang zetten. Ze ervaren dan niet alleen dat hun boodschap niet goed overkomt, maar ook dat hun grenzen niet gerespecteerd lijken te worden. Dit kan hen ertoe aanzetten om zich de volgende keer helemaal niet meer uit te spreken. Ze weten wat ze willen zeggen en hebben de grenzen in hun hoofd wel duidelijk, maar uit angst voor negatieve reacties kiezen ze ervoor om niets te zeggen. Dit wordt vaak gedaan om conflicten of afwijzing te vermijden.
Vanuit de perspectief van de buitenwereld lijkt het dan alsof het kind geen grenzen kan aangeven. De omgeving ziet mogelijk gedrag dat erop wijst dat het kind sociaal onhandig is of niet goed in staat om zijn behoeften te uiten. Echter, het perspectief van het kind is dijkwijls anders. Ze voelen zich niet serieus genomen, alsof hun aanwezigheid of wensen niet belangrijk zijn. Dit gevoel ontstaat omdat het kind wel degelijk een grens in gedachten heeft, maar deze niet heeft uitgesproken. De ander kan hier geen rekening mee houden, simpelweg omdat de grens niet werd gecommuniceerd.
Dit is lang niet altijd een bewuste keuze, maar het voelt voor het kind met HB en TOS alsof ze niet serieus genomen worden of er niet bij horen. Ze ervaren het als: “Ze negeren mij.” Dit gevoel van buitengesloten zijn, van niet gehoord worden, kan het kind verder in zichzelf doen terugtrekken en hen nog meer laten twijfelen over hun vermogen om zich in sociale situaties te uiten. Het zorgt ervoor dat ze zich onzichtbaar gaan voelen, alsof ze niet mogen deelnemen of dat hun stem niet telt.
De impact op het zelfbeeld en een vicieuze cirkel
Wanneer deze kinderen hun grenzen proberen aan te geven, maar niet de juiste woorden vinden of de verkeerde toon aanslaan, kan dat niet alleen leiden tot miscommunicatie, maar ook tot een negatief effect op hun zelfbeeld. Ze weten wat ze willen zeggen, maar omdat ze het niet op de juiste manier kunnen verwoorden, gaan ze vaak twijfelen aan hun eigen vermogen om effectief te communiceren. Ze kunnen zich gefrustreerd of zelfs falen voelen, wat het moeilijker maakt om de situatie in de toekomst opnieuw aan te pakken. Dit kan hen nog meer terughoudend maken om hun grenzen aan te geven, wat de vicieuze cirkel van misverstanden en gevoelens van eenzaamheid versterkt.
Begrip en aandacht voor het interne proces
Het is essentieel dat begeleiders en ouders zich bewust zijn van deze diepere laag van processen die plaatsvinden bij kinderen met HB en TOS. De begeleiding zou niet alleen moeten focussen op de taalvaardigheid, maar ook op het begrijpen van de angst en de complexiteit van de interne overwegingen die kinderen maken voordat ze hun grenzen aangeven. Dit betekent dat kinderen zoals Emma niet alleen moeten leren hoe ze hun grenzen kunnen verwoorden en de interactie kan aanpakken, maar dat er ook oog moet zijn voor en geholpen moeten worden met het herkennen en reguleren van de snelle gedachtestroom en de bijbehorende emoties.
Door ruimte te geven voor deze diepere laag, kunnen kinderen leren om de angst en de druk van voorspellingen los te laten en te begrijpen dat fouten maken niet gelijkstaat aan falen. Het aanleren van communicatieve vaardigheden moet hand in hand gaan met het versterken van hun zelfvertrouwen en het bieden van geduld en steun, zodat ze zich meer op hun gemak voelen bij het aangeven van grenzen, zelfs als ze niet altijd de juiste woorden vinden. Door juist ook aandacht te leggen op de talenten van het kind, ontstaat meer balans en veerkracht.
Conclusie
Bij kinderen met hoogbegaafdheid en TOS is het aangeven van grenzen een uitdaging die verder gaat dan alleen de ’technische’ communicatievaardigheden, zoals o.a de pragmatiek.
Het proces wordt sterk beïnvloed door de snel werkende gedachten en de angst voor mogelijke negatieve gevolgen. Daarnaast spelen woordvindingsproblemen een belangrijke rol, waardoor de boodschap soms heel anders overkomt dan bedoeld. What you see is what you get, gaat bij deze kinderen dus juist niet op!
Het is essentieel om verder te kijken dan het directe gedrag en aandacht te geven aan de interne processen die de communicatie beïnvloeden. Begeleiders moeten inzicht hebben in de wisselwerking tussen hoogbegaafdheid en TOS, zodat ze zich niet alleen richten op de technische kant van communicatie, maar ook op het ondersteunen van het interne proces.
Het helpt hen om de angst die deze kinderen ervaren te reguleren en hun talenten te versterken. Alleen met deze kennis kunnen ze de juiste begeleiding bieden, waardoor kinderen zich comfortabeler voelen in het aangeven van hun grenzen en uiteindelijk gezondere en effectievere communicatie ontwikkelen.